Mijn broer, 2002

Sommige schrijfsels smaken zoet of laten je lachen. Andere schrijfsels zetten je aan het denken. De ene lezer laat zwaardere woorden voor wat ze zijn of leest ze niet, een ander leest door tot de dieperliggende boodschap hem raakt. Het volgende schrijfsel werd geschreven door mijn broer Cor. Hij stierf op zijn 43e aan de ziekte Non-Hodgkin. Hij vroeg mijn twee zussen en mij dit verhaal voor te lezen op zijn begrafenis. De schipper in het verhaal is zijn zoon, die op 14 jarige leeftijd overleed aan leukemie.

Augustus 2002

Waar ik ben, waar ik vandaan kom of wat ik doe. Ik weet het niet en het is ook niet belangrijk om te weten. Wat ik wel weet is dat de intense vermoeidheid die zich van mijn lichaam meester maakte langzaam verdwijnt, om plaats te maken voor een verkwikkend gevoel van rust en vrede.

Langzaam begin ik mij bewust te worden van mijn omgeving. Waar ben ik toch? k ben hier lang geleden toch ook geweest?

Ik zit aan de waterkant met mijn rug naar een tuin gericht. Ik hoef niet om te kijken om te weten hoe de tuin eruit ziet: tegen een uit grijze grove stenen opgetrokken schuur staat een oude volière begroeid door een roze bloeiende klimroos. In het midden van de tuin ligt een niet al te best onderhouden gazon. Naast het gazon, voor een oude muur bevindt zich een border.

Het is een bladstille, zwoele middag. Alles om me heen lijkt in diepe rust en te wachten op wat komen gaat, wat dat ook mag zijn. Voor me, boven het bewegingloze water vliegt een grote langpootmug in kleine bogen. Iedere keer raakt hij net het water waardoor in elkaar overlopende kringen ontstaan. Een eend komt rustig aangezwommen, hapt naar de mug en vreet hem op. Terwijl zij mij passeert kijkt zij me schuin aan en maakt zachte snatergeluidjes, alsof ze wil zeggen; "Tja that`s life." "Je hebt gelijk," denk ik. "Maar moest dat nu?"

Aan de overkant van de sloot ligt een akker en daarachter weer een en weer een, tot er uiteindelijk een rij huizen opdoemt. Er zijn kinderen aan het spelen, hun stemmen klinken ijl en komen van ver weg; "Bij ij ij ij komen! Bij ij ij ij komen!"

Net op het moment dat ik de grote kerk die achter de huizen verrijst gewaar word, begint de klok te luiden met rustige slagen. De zware bronzen slagen vloeien loom uit over de omgeving en maken de sfeer van dit moment compleet. Ik sluit mijn ogen en geniet.

Dan word ik mij bewust van een ander geluid. Een geluid dat ik onbewust al een poosje hoorde, maar doordat het dichterbij komt en sterker wordt zich meer aan mijn bewustzijn opdringt. Het is het regelmatige gepuf van een motorbootje en het komt duidelijk mijn kant op. Ik rek me uit boven de sloot om iets te kunnen ontwaren en jawel daar komt het bootje aan. Het is zwart geteerd op de bovenste rode rand na. Ook het motorhuis is rood.

De schuit is binnen gezichtsbereik. Ik zie de bestuurder en herken hem meteen: Het stevige postuur, vrij breed in de schouders, de smalle heupen en de stevige benen daaronder. De vrolijke blauwe ogen, de grote neus en de brede grijns op de mond met iets naar voren staande voortanden. Zijn blonde haren met de stugge krullen bovenop zijn hoofd.

Mijn hart maakt een sprong van vreugde. Het bootje draait een rondje in de sloot en legt aan voor mijn voeten. De jongen reikt mij de hand en zonder enige aarzeling stap ik in. Ik voel zijn liefdevolle kracht via onze handen mijn lichaam binnenstromen. "Wat ben ik blij jou weer te zien! En wat is het lang geleden!" roep ik uit. "Van dat laatste is het maar hoe je het bekijkt," zegt de schipper. "Je hebt immers zelf gezegd: In de eeuwigheid duurt een mensenleven slechts een tel. Maar van jouw kant gezien heb je gelijk. Ik ben ook heel blij jou terug te zien."

Ik neem plaats in de schuit en de schipper begint te varen. Aan weerskanten van de sloot doemen ze op; gestalten, gezichten. Ze dringen zich aan me op zonder mij angst in te boezemen, maar wel op zo'n manier dat ik er niet omheen kan. Ieder persoon, ieder gezicht is een fragment, een situatie uit mijn geleefde leven.

Terwijl zij zich aan mij opdringen, dringt zich nog iets anders aan mij op: Een allesoverheersend gevoel van goed en kwaad. In welke situatie heb ik goed gehandeld, in welke situatie niet. Het is een afrekening met mijn voorbije leven. Het geeft mij rust, hoe verder we door de sloot varen.

Dan op het eind van de akker, maakt zich een gestalte los van de rest en wederom herken ik hem. De licht gebogen gestalte, het kalende hoofd, die bril en uitstaande oren. Hij glimlacht naar me en het valt me weer op, dat hij dat kan met zijn mondhoeken naar beneden. Een gevoel van wrevel bekruipt me en ik weet niet hoe ik op hem moet reageren. "Keerpunt!" mompelt de schipper. Als ik hem vraag wat hij daarmee bedoelt zegt hij: "Dit is dus zo'n situatie of gegeven waarmee je niet in het reine bent gekomen tijdens je leven. Daar zul je aan moeten werken en geloof me, dat is hard werken." Ik zwaai naar de man op de akker en hij roept: We zien elkaar zoon!"
"Graag," zeg ik.

Dan zijn we aan het einde van de sloot en de schipper slaat rechtsaf. We varen langs een paar oude, door de aanhoudende westenwind geteisterde wilgen. Dan slaan we linksaf en de sloot verbreedt zich tot een soort meertje. Recht voor me hangt de zon als een vuurrode bal boven de horizon. De duinen van Schoorl zijn goed te zien en het klimduin onderscheidt zich door zijn wit/gele kleur. De schipper draait zich naar me om en zegt: "Kijk eens achter je!" Op de wal onder de knoestige wilgen staan vier vrouwen. Ze zwaaien.

Een oudere struise vrouw met krachtige trekken om haar mond. De vrouw die mij het leven schonk en me nu het leven uit ziet varen. Mijn hart gaat naar haar uit!

Daarnaast een vrouw kleiner van stuk met kort wit haar. Een gezicht dat door het leven is getekend. Zij is de vrouw die vanaf mijn negentiende jaar door dik en dun van mij heeft gehouden. Onvoorwaardelijk, en daarom houd ik van haar. Het is niet altijd makkelijk voor haar geweest. Zij had gelijk: ware liefde overwint alles. Dag liefste van mijn leven!

De derde vrouw is een jonge vrouw die als kind van anderhalf mijn hart heeft gestolen. Ze gaf het mij gelukkig nooit meer terug. Trots kijk ik naar haar: zij heeft zich ontwikkeld tot een zelfstandige goede vrouw. Ik heb haar lief en ik weet zij mij! Aan haar hand staat het kleine meisje dat ik geboren heb zien worden. Op haar hoofd allemaal in elkaar gedraaide vlechtjes met daarom heen elastiekjes in allerlei bonte kleurtjes. Die ogen, die prachtige met lange wimpers afgezette ogen!
Haar hand wringt zich los uit die van haar moeder en samen met haar andere hand vormt ze een trechter voor haar mond en roept. Haar jonge hoge stem heeft geen enkele moeite via het water mijn oren te bereiken: ,,Opa! Opa!"
"Ik zal je nooit vergeten PAP! " roept haar moeder.
Paniek maakt zich van mij meester. Daarmee benoemt zij mijn grootste angst: Te worden vergeten door mijn kleindochter.

Ik wend mij tot de schipper die ik zo grenzeloos vertrouw. Hij legt zijn hand op mijn schouder. De intense warmte in zijn ogen en de geruststellende kracht die via zijn hand mijn lichaam binnen stroomt maken mij rustig. Ik draai mij nog eens om naar die vier zo belangrijke vrouwen uit mijn leven en zwaai naar ze. Ze zwaaien terug.

Dan draai ik mijn rug naar ze toe. Samen met mijn schipper vaar ik vol vertrouwen naar het westen.

En de kerkklok; hij zwijgt.
En de stilte; zij is weldadig.

Cor.

Met liefs van Manon

NAAR AL MIJN BLOG-SCHRIJFSELS