Waardig mijmeren
De kerk en consorten houden de gemoederen momenteel weer aardig bezig. Nou ja…. momenteel?
Het borrelt en suddert en kookt natuurlijk al veel langer. Geestelijken, van
nonnen tot paters tot wat er nog meer allemaal huist in die wereld, wordt al
heel lang gekoppeld aan ernstig kindermisbruik. Van fysiek tot mentaal.
Ik herinner me niet zo heel veel meer vanuit mijn jonge kinderjaren maar één voorval staat nog helder op mijn netvlies. Ik zat op de kleuterschool en mijn juf was een non. Ik speelde in de poppenhoek waar ik de pop in al mijn onschuld ontdeed van zijn kleertjes tot het onderbroekje aan toe. Vanuit het niets werd ik ruw aan mijn arm omhooggetrokken. Het gezicht van de non stond op onweer en haar mond bewoog boos op en neer bij de vraag waar ik mee bezig was? Ik werd meegetrokken tot voorin de klas waar ik op een luik in de vloer moest staan. Met mijn rug naar de klas en met mijn hoofd gebogen. Ik moest er maar eens goed over nadenken wat ik had gedaan en als ik dit nog eens zou doen zou ik daar de hele nacht moeten blijven staan zodat de kaboutertjes me kwamen halen…..De angst die ik voelde dat ik daar misschien snachts moest blijven kan ik nog voelen.
In feite is dit nog een zeer beperkte onderdrukking vergeleken bij wat andere kinderen is aangedaan. Bovendien nam mijn moeder het voor me op. Ze was furieus op de non en gaf haar fijntjes te kennen dat als ze nog één soortgelijke uitspatting zou maken ze mij onmiddellijk van school zou halen. Eind goed al goed. Voor mij in ieder geval. Maar het geeft wel te kennen hoe ziek deze non dacht. En met haar vele anderen…
Nu er wederom zoveel over kindermisbruik naar buiten komt
waar ook de Paus en consorten bij wordt vermeld schoot me ineens weer een
schrijven te binnen. Omdat ik de tweespalt zo kan voelen. Aan de ene kant wil ik
niets meer met het geloof te maken hebben nu ik weet wat we weten. Aan de
andere kant is daar het gevoel van verbinding wat ik toch altijd voelde als ik
in de kerk zat. En nog steeds oefenen kerken een aantrekkingskracht op me uit.
Als het even kant wil ik er altijd even inlopen.
En over dat tweespalt schreef ik jaren geleden als eens een blog. Ik heb hem
opgezocht en afgestoft:
Waardig mijmeren
“Heer ik ben niet waardig dat gij tot mij komt, maar spreek slechts
één woord en ik zal gezond worden.”
De betekenis van deze talloze malen geprevelde woorden in mijn jeugd, ging
destijds volledig aan me voorbij. Het murmelen van gebeden hoorde nu eenmaal
bij alles wat met de kerk te maken had. Mijn vader, een streng katholiek man,
eiste van zijn kinderen de navolging van waar hij sterk in geloofde. Dus
knielden, beden en mompelden wij zonder aarzeling met de meute mee, zondags in
de statige kerk van het dorp waar ik ben opgegroeid. Het niet waardig zijn voor
de Heer werd mij met de paplepel ingegoten.
Ik kom niet vaak meer in de kerk nadat mijn vader op zijn
sterfbed de duivel in hoogsteigen persoon tegenkwam. Het gedrocht liet zich in
alle hoeken van zijn sterfkamer zien en voor mijn doodsbange gelovige vader was
het een angstig bewijs niet te kunnen ontkomen aan een enkeltje hel. Lang heeft
het na zijn heengaan geduurd voor ik mijn eigen zuivere vorm weer aan het
geloof kon hechten.
En nu was mijn oom dood gegaan. De laatste broer van mijn
vader die ruim tachtig jaar in het land der levenden had mogen vertoeven was er
niet meer.
Die ochtend van de uitvaart, toen ik me klaarmaakte voor de
begrafenis, keek ik in de spiegel. Mijn ogen stonden helder, heel anders dan de
laatste keren toen ik me opmaakte om een dode op zijn laatste tocht te
begeleiden. Verdrietig en opstandig had ik me toen steeds gevoeld, om de jonge
leeftijd van het heengaan en het enorme verdriet.
Dus ja bijna opgelucht bekeek ik die ochtend mijn heldere blik. De tachtig jaar
van mijn oom was een leeftijd waar ik niet verdrietig om hoefde te zijn. Ja zijn
eigen kinderen en zijn vrouw, de mensen die dicht bij hem stonden. Maar ik?
Ik
kon eindelijk weer eens vrede hebben met een dode.
Desondanks brandden in de kerk opnieuw de tranen. Was het de
herinnering aan de andere doden? Wekten de harde snikken van een achtergebleven
dierbare mijn tranen op? Of waren het de gouden deurtjes achter het altaar die
als kind zo`n aantrekkingskracht op me uitoefenden? Altijd weer tuurde ik tijdens
een kerkdienst verwachtingsvol naar dat magische moment dat de pastoor de
deurtjes zou gaan openen. Zou ik dit keer eindelijk een glimp op kunnen vangen
van het lichaam van Christus? Als dan het moment kwam dat de pastoor op het
kastje afliep volgde ik verwachtingsvol de bewegingen van de pastoor. Tot
altijd weer dat moment van teleurstelling wanneer de glanzende stof van zijn
wijde mouwen mij steevast het zicht ontnam op het wonder dat het lichaam van
Christus in stukjes ouwel uiteen viel.
De gedachte aan deze kinderlijke fantasie toverde een grote
grijns op mijn gezicht en loste mijn tranen op. Ik keek om me heen. Het grote
middenschip was tot ongeveer de helft met kerkgangers gevuld, grote kaarsen
brandden naast de kist die voor het altaar stond. Het gotische glas in lood liet
de zon in een koker van stof en licht dansen en bereikte plotseling mijn
gezicht. Ik voelde de warmte ervan en sloot mijn ogen.
De sfeer van deze kerk waarin mijn kinderlijk vertrouwen herleefde, voelde nog
altijd goed. Naast de warmte van de zon beleefde ik de zuiverheid waar het
geloof ooit zijn wortels uit moet hebben ontleend. Ver voor menselijke macht,
geld en ontucht de vele geloofsrichtingen bepaalden.
Met een trotse beweging hief ik mijn gezicht op naar de zon
en omhoog. Niets geen gebogen hoofd alsof ik iets fout had gedaan of een
zondares was. Meer dan ooit was ik me ervan bewust dat ik de Heer wel degelijk
waardig was. En dat Hij het met me eens was. Ik mocht hem gewoon aankijken.
Dit zuivere voelen, ging ver voorbij aan, en vele eeuwen terug. Voordat de
macht en het geld de kerk in zijn bezit nam en er de huidige (en vreselijke) poppenkast
van maakte.
In stilte prevelde ik trots de woorden;
‘Heer ik ben u meer dan waardig…..’